Soorten manen
Als we alle satellieten van de gasplaneten samen bekijken, kunnen we ze in drie groepen onderverdelen. In de eerste plaats zijn er de grote manen (de 4 Galileïsche manen van Jupiter, Titan van Saturnus en Triton van Neptunus), die even groot als, of zelfs groter dan de steenplanetenzijn, en geologisch meestal vrij jong of zelfs nog actief.
Dan volgt er een groep kleinere maantjes, meestal tussen 400 en 1 600 km groot, die al heel oud zijn en dus een restant zijn van de oudste periodes van het zonnestelsel. Deze maantjes hebben een duidelijk verband met hun moederplaneet: hun baan volgt de evenaar, ze draaien met de planeet mee en ze zijn grotendeels samengesteld uit hetzelfde materiaal (ijs van water, methaan en ammoniak). Dit zijn de regelmatige maantjes, soms ook ijsmaantjes genoemd.
Vervolgens is er nog een groep mini-maantjes, kleiner dan 400 km en dus niet groot genoeg om onder invloed van hun eigen zwaartekracht tot een bolvorm te komen. De meeste van deze mini-maantjes hebben een aantal eigenaardigheden, zoals een retrograde of sterk geïnclineerde baan. Daarom noemen we deze maantjes de onregelmatige maantjes.
Tenslotte zijn er nog de kleine herdermaantjes, die meestal kleiner zijn dan 100 km en die tussen de ringen van de gasplaneten bewegen.